‘Wet- en regelgeving geen belemmering voor biobased bouwen’
29 november 2022Kunstwerken in hout
30 december 2022‘Huidig raamwerk van het MPG-meetsysteem ook afstemmen op industriegebouwen’
'Huidig raamwerk van het MPG-meetsysteem ook afstemmen op industriegebouwen'
Industriegebouwen zijn niet te vergelijken met woningen of kantoren, toch leggen we ze bij het berekenen van de MPG-score langs (ongeveer) dezelfde meetlat; namelijk door de materialen af te zetten tegen de oppervlakte. Dat levert voor dit gebouwtype in veel gevallen een niet-representatieve score op, blijkt uit het onderzoek van DGBC. Deel 3 uit onze serie over 'Koplopers'.
'In Nederland proberen we de milieu-impact van de industriële samenleving te beperken door de impact van de gebouwde omgeving te verlagen. Daartoe zetten we de gebruikte materialen af tegen de gebruiksoppervlakte. Voor kantoren en woningen levert dat een representatieve score op. Echter, als het gaat om industriegebouwen, geeft deze methode een score die voor mijn gevoel te weinig recht doet aan de werkelijke impact van het gebouw.'
De stelling is van bouwkundig ingenieur Ditmar Henkel. Met zijn adviesbureau Zuivergroen specialiseert hij zich in circulaire projecten. Ook was hij betrokken bij het onderzoek naar MPG-koplopers in de utiliteitsbouw, dat werd aangevoerd door de Dutch Green Building Council. Henkel onderschrijft hiermee de conclusie van het onderzoek: het huidige meetsysteem voor MPG levert juist voor deze specifieke categorie gebouwen geen representatief cijfer op.
‘Operationele impact’
Ga maar na, zegt Henkel: trek een grote hal op uit een stalen skelet en sandwichpanelen, en je voldoet bijna vanzelf aan de wettelijke eisen. 'Als je het gebouw maar groot genoeg maakt, kan het niet mis.' Terwijl industriegebouwen, juist vanwege hun functie, een veel grotere milieu-impact kunnen hebben dan de score laat zien. Want de functie die het gebouw heeft tijdens de levensduur, de ‘operationele impact’ zoals Henkel het noemt, blijft nu nog buiten beschouwing als we de MPG-score vaststellen. 'Er zijn voor industriegebouwen factoren die belangrijker zijn dan de materialen waaruit het gebouw wordt opgetrokken. De transportbewegingen bijvoorbeeld. Die spelen nu geen rol in de berekening. Terwijl die wel relevant zijn voor de milieu-impact die het bouwwerk zal hebben.'
Ook collega-deskundige Ruben Zonnevijlle van DGBC geeft aan dat industriegebouwen niet te vergelijken zijn met kantoren, als je kijkt naar oppervlakte en materialen. 'Deze gebouwen zijn lichtgewicht, hebben nauwelijks isolatie nodig en weinig klimaatmaatregelen. De milieu-impact per vierkante meter is op papier automatisch veel beter dan van woningen en kantoren… maar in het gebruik, gedurende de levensduur waarschijnlijk vaak niet.'
Grondschaarste en energie
Beide experts denken dat een meer representatieve score gevolgen kan hebben voor de locatie waar we een gebouw het beste kunnen plaatsen. Bouwkundig ingenieur Henkel geeft twee voorbeelden. Het eerste: de omgeving rond Schiphol. Daar wordt momenteel driftig gebouwd voor distributie. 'Op grond die het noodzakelijk maakt dat je elke twee meter een paal de grond in moet heien. Twintig meter diep. Er staan daar gebouwen op 180 kilometer heipalen.'
Tweede voorbeeld: het Westelijk Havengebied in Amsterdam, waar twee distributiecentra plus een kantoor boven op elkaar zijn gebouwd. Het gebouw is 45 meter hoog. 'Puur volgens de MPG-score is dat een ongunstig gebouw', zegt Henkel. 'Maar het milieu is er op langere termijn juist wel bij gebaat om die functies in één gebouw te combineren. Reken de schaarste van de grond in Amsterdam eens mee, en het transport, en het energieverbruik… dan krijg je een andere score.'
Huidig raamwerk doorontwikkelen
De voorbeelden laten zien dat het voor de gezamenlijke ambitie – de milieu-impact verlagen – soms gunstiger kan zijn om een gebouw neer te zetten ‘met een hogere impact dan we zouden willen’. In andere gevallen kan het beter zijn een gebouw op een andere plek te bouwen, bijvoorbeeld een plek waar de bodem gunstiger is. Henkel: 'Ik denk daarom dat het goed is om naar de totale impact te kijken. Laat de operationele impact meewegen. Dan kun je beter bepalen wat voor de gehele levensduur de meest gunstige oplossing is voor het milieu.'
Zonnevijlle wijst evenals Henkel op de bodemgesteldheid: 'Bouw je op minder gunstige grond, dan scheelt de extra fundering zomaar 30 procent op de impact.'
In het Koplopers-onderzoek is dit advies als volgt geformuleerd: “Kijk naar de mogelijkheid of meervoudig en efficiënt grondgebruik in Nederland (Randstad) onderdeel wordt van de waarderingsmethodiek.”
Volgens beide mannen hoeft het huidige systeem van rekenregels niet op de schop – dat werkt immers goed voor kantoren, en kan dus ook heel goed dienen als basis voor de industrie. Nu is het alleen zaak deze methodiek, die vooral is afgestemd op kantoren, ook af te stemmen op industriegebouwen.
Ditmar Henkel: 'In de basis werkt het systeem van de database goed. Dat raamwerk moet verder ontwikkeld worden. Nu moeten we voor de impact van deze specifieke categorie gebouwen een andere afstemming vinden, met andere wegingen. Kijk daarbij ook goed naar de levensduur. De 50 jaar waar we mee rekenen, wordt vaak niet gehaald. Aan de andere kant: kijk ook naar innovatieve mogelijkheden, zoals de mogelijkheid om bouwdelen uit elkaar te halen en te hergebruiken.'
Energieprestatienorm en PV-panelen
In het rapport komt nog een interessante vraag naar voren: “Voor industriefuncties geldt geen energieprestatienorm. De vraag daarbij is dus of de aanwezige installaties (zoals VRF-heaters) meegenomen moeten worden, of worden deze beschouwd als losse inrichting?”
Zonnevijlle stelt voor dat de regels aangevuld worden met een gunstige voorwaarde rond PV-panelen. 'Als een bedrijf nu het dak vol legt met PV-panelen, wordt het daarvoor aangeslagen met een hogere MPG-score. Misschien moeten we in de score alleen de PV-panelen meetellen die je gebruikt bij het bedrijfsproces. Wek je extra duurzame energie op, dan zou je daarvoor een aanmoediging moeten krijgen. Je zou die investering op een bepaalde manier willen belonen. Overigens wel op voorwaarde dat de PV-panelen circulair geproduceerd zijn.'
Onderzoek koplopers in MPG
De uniforme meetlat voor circulair bouwen, de MilieuPrestatie Gebouwen (MPG), is volop in ontwikkeling. Hetzelfde geldt voor de Nationale Milieudatabase (NMD), waarin uiteindelijk alle elementen opgenomen moeten worden waaruit het gebouw is opgebouwd. De optelsom van die elementen bepaalt de MPG-score.
De RVO heeft twee studies laten uitvoeren naar ‘koplopers’: bouwprojecten waarbij een zeer lage MPG-score werd behaald. Daaruit worden lessen getrokken die helpen de ambitie ‘Nederland circulair in 2050’ te realiseren.
De Dutch Green Building Council (DGBC) deed onderzoek naar koplopers in utiliteitsgebouwen: kantoor- en industriegebouwen.
W/E Adviseurs voerde het onderzoek naar woningbouwprojecten uit.
Uit de onderzoeken werden vijf hoofdconclusies getrokken.
Dit artikel behandelt conclusie 3:
Voor de MPG-berekening voor de industriefuncties valt op dat dit gebouwtype moeilijk te beoordelen is vanuit de benadering: ‘milieu-impact / BVO = MPG-score’. De gebouweigenschappen (locatie en vorm) zijn meer bepalend voor de duurzaamheid van het pand.
Andere afleveringen in deze serie:
- Aflevering 1: Gezocht: integrale methodiek voor energieconcept en MPG
- Aflevering 2: Biobased en hergebruikte materialen: inspanningen zonder beloning
- Aflevering 4: NMD voorziet aanwas 200 tot 400 productkaarten dankzij ‘Witte vlekken’-project
- Aflevering 5: ‘Samen de normen scherp slijpen van MPG-toepassing op industrie’